Skip to main content
Skip table of contents

GMN BCI Levensloop

Object met levensloop

Het grondwatermonitoringnet is een object met een levensloop. De levensloop van een grondwatermonitoringnet heeft een begin en een eind, en loopt gelijk met de periode waarin de kwaliteit en/of de kwantiteit van het grondwater wordt gemonitord. Een grondwatermonitoringnet bestaat voor langere tijd, en tijdens zijn bestaan kunnen veranderingen optreden die geregistreerd moeten worden in de BRO. Registratie van gegevens van een grondwatermonitoringnet is dus geen eenmalige gebeurtenis, maar een proces dat zo lang duurt als het grondwatermonitoringnet bestaat. 

Een dataleverancier moet gegevens tijdig registreren. Het uitgangspunt is dat gegevens worden aangeleverd zo kort mogelijk nadat zij zijn geproduceerd. Bij objecten met een levensloop betekent tijdig ook in de juiste chronologische volgorde. Dat veronderstelt dat de processen bij de dataleverancier zo zijn ingericht dat ze aansluiten op de productie van gegevens.

Gebeurtenissen

De chronologie van het proces van registreren van gegevens over een grondwatermonitoringnet begint met het starten van de registratie, gevolgd door het aanvullen en uiteindelijk het beëindigen van de registratie.

Bij het starten van de registratie geeft de bronhouder de startDateMonitoring (begindatum monitoring) op. Deze begindatum ligt in het verleden. De BRO legt dit gegeven vast in de MonitoringNetHistory (Monitoringnetgeschiedenis). Tot het moment van beëindigen van de registratie blijft een grondwatermonitoringnet vanuit het oogpunt van de BRO actief. Ook als er gedurende enige of langere tijd geen grondwatersamenstellingsonderzoeken of grondwaterstandonderzoeken aan gekoppeld zijn of worden.

Wanneer zich gedurende de levensloop van een grondwatermonitoringnet een relevante verandering voordoet, worden de nieuwe gegevens aangeboden aan de BRO. Op dat moment wordt de registratie aangevuld. De aanvullingen moeten in chronologische volgorde worden aangeboden (oplopende waarde voor eventDate (datum gebeurtenis). Een 'vergeten' gebeurtenis, waarvan de eventDate (datum gebeurtemnis) dus ouder is dan de meest recente, geregistreerde gebeurtenis, moet met een insertRequest (invoegverzoek) worden ingevoegd in de tijdlijn.

De aard van de gebeurtenis, die in de werkelijkheid optreedt, kan verschillen. Voor ieder onderkend type gebeurtenis bestaat een apart type brondocument. Het verwerken van een brondocument leidt ertoe dat er een IntermediateEvent (Tussentijdse gebeurtenis) wordt vastgelegd, waarin de eventName (naam gebeurtenis), de eventDate (datum gebeurtenis) en de measuringPointCode (meetpuntcode) zijn opgenomen. Eenzelfde type gebeurtenis kan gedurende de levensloop van het grondwatermonitoringnet meerdere keren optreden. Een verzoek tot aanvullen kan dan ook zo vaak als nodig worden aangeboden.

In de werkelijkheid kunnen op een bepaalde datum meerdere gebeurtenissen optreden. In de BRO moet de combinatie van eventName (naam gebeurtenis), eventDate (datum gebeurtenis) en measuringPointCode (meetpuntcode) uniek zijn. Voor een bepaalde eventDate (datum gebeurtenis) kunnen meerdere IntermediateEvents (Tussentijdse gebeurtenissen) worden vastgelegd mits deze verschillende waarden voor eventName (naam gebeurtenis) en/of measuringPointCode (meetpuntcode) hebben.

Bij het beëindigen van de registratie van gegevens over een grondwatermonitoringnet geeft de bronhouder de endDateMonitoring (einddatum monitoring) op. De BRO legt dit gegeven vast in de MonitoringNetHistory (Monitoringnetgeschiedenis). Hierna is het aanvullen van de registratie niet meer mogelijk. De gegevens van het grondwatermonitoringnet, en de onderzoeken die eraan gekoppeld zijn, blijven na die einddatum opvraagbaar voor gebruikers.


Tijdens het verwerken van een registratieverzoek voert het BRO systeem diverse controles uit. Zo wordt de inhoud van het brondocument gevalideerd tegen de gegevensdefinities in de GMN gegevenscatalogus, inclusief de regels en indien van toepassing de IMBRO/A regels. Het verwerken van een aanvulling op de registratie of de beëindiging van een registratie verloopt anders dan het starten van de registratie in de zin dat er aanvullende regels worden toegepast. Die extra controles zijn nodig omdat beoordeeld moet worden of de datum gebeurtenis past in de chronologische volgorde van de reeds geregistreerde gebeurtenissen en of de inhoud van het aangeboden brondocument past bij de in de BRO geregistreerde gegevens.

Formele geschiedenis

Formele geschiedenis is iets anders dan materiële geschiedenis. Bij het opbouwen van materiële geschiedenis is er sprake van een verandering in de werkelijkheid. Bij formele geschiedenis gaat het om wijzigingen in (de waarde van) een gegeven zoals dat in de BRO is geregistreerd. Het corrigeren van bijvoorbeeld een onjuiste waarde door een typefout is niet een verandering in de werkelijkheid (materiële geschiedenis) maar een verandering van de geregistreerde waarde (formele geschiedenis).

Een dataleverancier kan zich op allerlei manieren vergissen bij het aanbieden van nieuwe gegevens of een nieuwe waarde. De dataleverancier kan bijvoorbeeld onjuiste gegevens aanleveren, een fout maken in de datum van een gebeurtenis of vergeten een verzoek op tijd aan te bieden. Het corrigeren van een onjuiste waarde leidt tot het opbouwen van formele geschiedenis. Zie voor nadere toelichting paragraaf 2.1.2 van de gegevenscatalogus.

Het verbeteren van onjuistheden bij een object, waarbij materiële geschiedenis wordt opgebouwd, is ingewikkelder dan bij een object waarbij dat niet het geval is. Dat komt doordat de innamewebservice van de BRO allerlei controles uitvoert om de integriteit van de tijdlijnen in de BRO te borgen. Daarom worden er vier types correctieverzoeken onderscheiden; 1 verzoek om de waarde gegevens te verbeteren en 3 verzoeken om de tijdlijn te verbeteren. Alle 4 verzoeken worden beschreven in de volgende paragraaf. De verschillen tussen de verzoeken zijn klein. Het belangrijkste verschil is dat de dataleverancier moet aangeven wat de aard van de vergissing is.

Een correctieverzoek wordt net als een registratieverzoek via het bronhouderportaal aangeboden bij de innamewebservice. Het BRO systeem valideert de gegevens in het correctieverzoek 'op zichzelf' en in relatie tot de in de registratie aanwezige gegevens. Welke regels hierbij gecontroleerd worden verschilt per type correctieverzoek en de inhoud van het correctieverzoek (d.w.z. het type brondocument).

Materiële geschiedenis

Materiële geschiedenis is iets anders dan formele geschiedenis. Bij formele geschiedenis gaat het om het corrigeren van foutief in de BRO geregistreerde (waarden van) gegevens. Bij materiële geschiedenis gaat het om gegevens die onstaan of een andere waarde krijgen als gevolg van een gebeurtenis in de werkelijkheid.

Algemene beschrijving

Bij het opbouwen van materiële geschiedenis kan een onderscheid gemaakt worden in de aard van de aanvulling:

  • Er worden nieuwe gegevens toegevoegd aan het in de BRO geregistreerde object.
  • Er worden nieuwe waarden voor reeds in de BRO geregistreerde gegevens toegevoegd.

In het eerste geval is, naast de juiste chronologische volgorde, ook van belang dat de aangeboden gegevens nieuw zijn, dat wil zeggen hetzelfde gegeven is niet reeds aanwezig in de registratie. In het tweede geval speelt, naast de juiste chronologische volgorde, ook een rol dat ieder tweetal van opeenvolgende waarden verschillend moet zijn.

Een nieuw gegeven, of een nieuwe waarde voor een gegeven, is geldig vanaf de datum van de gebeurtenis (datum begin geldigheid). Een eerder geregistreerde waarde blijft behouden, maar is vanaf de datum van de gebeurtenis niet meer geldig (datum einde geldigheid).

  • Een gegeven zonder een datum einde geldigheid noemen we een actueel gegeven.
  • Een gegeven met een datum einde geldigheid noemen we een historisch gegeven.
  • De waarde van een gegeven zonder een datum einde geldigheid noemen we de actuele waarde van het gegeven.
  • Een waarde van een gegeven met een datum einde geldigheid noemen we een historische waarde voor het gegeven.

GMN specifieke beschrijving

Bij een grondwatermonitoringnet wordt er materiële geschiedenis opgebouwd voor:

  • De lijst met meetpunten waaruit een grondwatermonitoringnet bestaat. Daarbij moet een grondwatermonitoringnet altijd bestaan uit ten minste één (actueel of historisch) meetpunt.
  • De buisverwijzing van een meetpunt. Daarbij heeft een meetpunt altijd één actuele buisverwijzing. De actuele buisverwijzing van een meetpunt kan vervangen worden. Daarmee wordt de voorgaande buisverwijzing een historische buisverwijzing van dat meetpunt.

Voor de overige gegevens van een grondwatermonitoringnet wordt er geen materiële geschiedenis opgebouwd. Als bijvoorbeeld het grondwateraspect verandert van kwaliteitsmonitoring in kwantiteitsmonitoring, dan is dit aanleiding voor het beëindigen van het huidige grondwatermonitoringnet en het starten van een nieuw grondwatermonitoringnet.

Concreet houdt dit in dat er, naast gebeurtenissen voor het starten en beëindigen van de registratie, er tussentijdse gebeurtenissen worden onderkend voor:

  • het toevoegen van een meetpunt.
  • het vervangen van de (actuele) buisverwijzing van een meetpunt.
  • het beëindigen van een meetpunt.

Voorbeeld

Stel dat er volgens onderstaande figuur 5 gebeurtenissen optreden.


Dan leidt dit tot onderstaande structuur voor een grondwatermonitoringnet.


Temporele consistentie

In termen van materiële geschiedenis hebben zowel het grondwatermonitoringnet, ieder van de meetpunten en ieder van de buisverwijzingen allen een eigen tijdlijn. Ze ontstaan op een bepaald moment, bestaan gedurende een periode en houden mogelijkerwijs op een bepaald moment op met bestaan. Deze onafhankelijke tijdlijnen laat onverlet dat de aanvullingen in chronologische volgorde voor het gehele registratieobject moeten worden aangeboden (oplopende waarde voor eventDate (datum gebeurtenis), ongeacht eventName (naam gebeurtenis), eventDate (datum gebeurtenis) en measuringPointCode (meetpuntcode)).

Vanwege de existentiële afhankelijkheden van deze drie featuretypes (objecttypes) zijn er bepaalde regels voor deze tijdlijnen.

  • De bestaansperiode van een meetpunt moet samenvallen of liggen binnen de bestaansperiode van het grondwatermonitoringnet waarvan het een onderdeel is.
  • De bestaansperiode van een buisverwijzing moet samenvallen of liggen binnen de bestaansperiode van het meetpunt waarvoor het wordt gebruikt.
  • Een buis mag niet tegelijkertijd gebruikt worden in meerdere meetpunten binnen één grondwatermonitoringnet.

De eerste twee regels zijn triviaal. De derde regel wordt toegelicht in onderstaande figuur. De rode pijlen geven aan waar de conflicten optreden. De buisverwijzingen A1 in het tweede meetpunt zijn niet valide, omdat achtereenvolgens de periode valt binnen een andere periode, de begindatum ligt binnen een andere periode en de einddatum ligt binnen een andere periode. Daarentegen zijn de buisverwijzingen B1 en C1 in het tweede meetpunt wel valide, omdat zij geen overlap hebben met dezelfde buisverwijzingen in het eerste meetpunt.


Daarnaast gelden er bepaalde regels voor de tijdlijnen van een buisverwijzing en de tijdlijnen van de put waarnaar deze verwijst.

  • De periode van een buisverwijzing mag niet liggen buiten de periode van de grondwatermonitoringput waarnaar deze verwijst.
  • Op de startDate (begindatum buisverwijzing) moet het gegeven tubeStatus (buisstatus) de waarde 'gebruiksklaar' hebben.

Deze twee regels worden toegelicht in de onderstaande figuur. De figuur geeft ook aan dat het (tijdelijk) bestaan van een buisverwijzing invloed heeft op de waarde van het attribuut tubeInUse (buis in gebruik) van de monitoringbuis.


Merk op dat een monitoringbuis gebruikt kan worden in meerdere grondwatermonitoringnetten. Daardoor krijgt het attribuut tubeInUse (buis in gebruik) van een monitoringbuis alleen een waarde Nee bij het beëindigen van een buisverwijzing als op de endDate (einddatum buisverwijzing) er geen andere buisverwijzing naar de betreffende monitoringbuis actief is in dit of een ander grondwatermonitoringnet.

Aanvullende regels

De aanvullende regels, als aanvulling op de Regels en IMBRO/A Regels in de GMN gegevenscatalogus, die van toepassing zijn bij het verwerken van het aanvullen of beëindigen van de registratie of bij het corrigeren van geregistreerde gegevens, kunnen nu nader geduid worden.

  • De gebeurtenissen moeten in chronologische volgorde van eventDate (datum gebeurtenis) worden aangeleverd.
  • De combinatie van eventName (naam gebeurtenis), eventDate (datum gebeurtenis) en measuringPointCode (meetpuntcode) moet uniek zijn.
  • Met betrekking tot elk MeasuringPoint (Meetpunt):
    • De periode van een meetpunt moet samenvallen of liggen binnen de periode van het grondwatermonitoringnet. Met andere woorden:
      • De startDate (startdatum meetpunt) mag niet liggen voor de startDateMonitoring (begindatum monitoring).
      • De startDate (startdatum meetpunt) moet liggen voor de endDateMonitoring (einddatum monitoring).
      • De endDate (einddatum meetpunt) moet liggen na de startDate (startdatum meetpunt), als het gegeven endDate (einddatum meetpunt) aanwezig is.
      • De endDate (einddatum meetpunt) moet liggen voor de endDateMonitoring (einddatum monitoring) van de entiteit MonitoringNetHistory (Monitoringnetgeschiedenis), als beide gegevens aanwezig zijn.
  • Met betrekking tot iedere GroundwaterMonitoringTube (GMW-monitoringbuis) in de keten van buisverwijzingen van een meetpunt:
    • De combinatie van broId (BRO-ID), tubeNumber (buisnummer) en startDate (startdatum buisverwijzing), als identificerend gegeven van een buisverwijzing, moet uniek zijn binnen een meetpunt van een grondwatermonitoringnet.
    • De keten van buisverwijzingen wordt gesorteerd naar oplopende waarde voor startDate (startdatum buisverwijzing).
    • De buisverwijzing moet wijzen naar een bestaande en bruikbare GMW monitoringbuis:
      • In de BRO moet een GMW GroundwaterMonitoringWell (Grondwatermonitoringput) aanwezig zijn met een broId (BRO-ID) gelijk aan de broId (BRO-ID) van de monitoringTube (monitoringbuis).
      • In de betreffende grondwatermonitoringput moet een MonitoringTube (Monitoringbuis) aanwezig zijn met een tubeNumber (buisnummer) gelijk aan het tubeNumber (buisnummer) van de monitoringTube (monitoringbuis).
      • Op de startDate (begindatum buisverwijzing) moet het gegeven tubeStatus (buisstatus), van de monitoringbuis in de grondwatermonitoringput waarnaar de buisverwijzing verwijst, de waarde 'gebruiksklaar' hebben.
    • De periode van een buisverwijzing moet samenvallen of liggen binnen de periode van het meetpunt. Met andere woorden:
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van de eerste buisverwijzing van een meetpunt moet gelijk zijn aan de startDate (startdatum meetpunt) van het meetpunt.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing mag niet liggen voor de startDate (startdatum meetpunt) van het meetpunt.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing moet liggen voor de endDate (einddatum meetpunt) van het meetpunt.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing anders dan de eerste buisverwijzing moet gelijk zijn aan de endDate (einddatum buisverwijzing) van de voorafgaande buisverwijzing van het meetpunt.
      • De endDate (einddatum buisverwijzing) mag niet aanwezig zijn bij de laatste (actuele) buisverwijzing in de keten van buisverwijzingen van een meetpunt.
      • De endDate (einddatum buisverwijzing) moet aanwezig zijn als een buisverwijzing niet de laatste (actuele) buisverwijzing van een meetpunt is.
      • De endDate (einddatum buisverwijzing) van een buisverwijzing moet liggen na de startDate (startdatum buisverwijzing) van de buisverwijzing, als het gegeven endDate (einddatum buisverwijzing) aanwezig is.
      • De endDate (einddatum buisverwijzing) van een buisverwijzing moet liggen voor de endDate (einddatum meetpunt) van het meetpunt als beide gegevens aanwezig zijn.
    • Een buis mag niet tegelijkertijd gebruikt worden in meerdere meetpunten binnen één grondwatermonitoringnet.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing mag niet liggen op of na de startDate (startdatum meetpunt) en voor de endDate (einddatum buisverwijzingvan een andere buisverwijzing binnen het grondwatermonitoringnet als de endDate (einddatum buisverwijzing) van die andere buisverwijzing aanwezig is.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing mag niet liggen op of na de startDate (startdatum meetpunt) van een andere buisverwijzing binnen het grondwatermonitoringnet als de endDate (einddatum buisverwijzing) van die andere buisverwijzing niet aanwezig is.
      • De endDate (einddatum buisverwijzingvan een buisverwijzing mag niet liggen na de startDate (startdatum meetpunt) en voor of op de endDate (einddatum buisverwijzingvan een andere buisverwijzing binnen het grondwatermonitoringnet als de endDate (einddatum buisverwijzing) van die andere buisverwijzing aanwezig is.
      • De endDate (einddatum buisverwijzingvan een buisverwijzing mag niet liggen na de startDate (startdatum meetpunt) van een andere buisverwijzing binnen het grondwatermonitoringnet als de endDate (einddatum buisverwijzing) van die andere buisverwijzing niet aanwezig is.
    • De periode van een buisverwijzing moet samenvallen of liggen binnen de periode van de grondwatermonitoringput waarnaar de buisverwijzing verwijst.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing mag niet liggen voor de wellConstructionDate (inrichtingsdatum) van de entiteit WellHistory (Putgeschiedenis) van de grondwatermonitoringput waarnaar de buisverwijzing verwijst.
      • De startDate (startdatum buisverwijzing) van een buisverwijzing moet liggen voor de wellRemovalDate (opruimingsdatum put) van de entiteit WellHistory (Putgeschiedenis) van de betreffende grondwatermonitoringput waarnaar de buisverwijzing verwijst.
      • De endDate (einddatum buisverwijzing) van een buisverwijzing moet liggen na de wellConstructionDate (inrichtingsdatum) van de entiteit WellHistory (Putgeschiedenis) van de grondwatermonitoringput waarnaar de buisverwijzing verwijst, als het gegeven endDate (einddatum buisverwijzing) aanwezig is.
      • De endDate (einddatum buisverwijzing) van een buisverwijzing moet liggen voor de wellRemovalDate (opruimingsdatum put) van de entiteit WellHistory (Putgeschiedenis) van de betreffende grondwatermonitoringput waarnaar de buisverwijzing verwijst, als beide gegevens aanwezig zijn.
  • De registratie kan niet meer aangevuld of beëindigd worden zodra de registratie is beëindigd (registrationStatus = voltooid).

Als een BRO-verzoek wordt afgewezen, moet de reden van afwijzing zo duidelijk verwoord zijn dat de bronhouder en/of dataleverancier begrijpt wat er precies is fout gegaan.

Tijdens het verwerken van het BRO-verzoek worden de waarden van de onderstaande gegevens (opnieuw) afgeleid. Zie voor nadere details GMN BCI Brondocumenten, de GMW gegevenscatalogus (m.b.t. het attribuut tubeInUse (buis in gebruik)) en de GMN gegevenscatalogus (voor de overige attributen).

  • Entiteit MonitoringNetHistory (Monitoringnetgeschiedenis):
    • Attribuut startDateMonitoring (startdatum monitoring).
    • Attribuut endDateMonitoring (einddatum monitoring).
  • Entiteit IntermediateEvent (Tussentijdse gebeurtenis):
    • Attribuut eventDate (datum gebeurtenis).
    • Attribuut eventName (naam gebeurtenis).
    • Attribuut measuringPointCode (meetpuntcode).
  • Entiteit MeasuringPoint (Meetpunt):
    • Attribuut startDate (startdatum meetpunt).
    • Attribuut endDate (einddatum meetpunt).
  • Entiteit GroundwaterMonitoringTube (GMW-monitoringbuis):
    • Attribuut startDate (startdatum buisverwijzing).
    • Attribuut endDate (einddatum buisverwijzing).
  • Entiteit MonitoringTube (Monitoringbuis) van het registratieobject GroundwaterMonitoringWell (Grondwatermonitoringput) waarnaar verwezen wordt door een GroundwaterMonitoringTube (GMW-monitoringbuis):
    • Attribuut tubeInUse (buis in gebruik).


JavaScript errors detected

Please note, these errors can depend on your browser setup.

If this problem persists, please contact our support.